De geschiedenis van Haule

 Haule

De naam Haule is hoogst waarschijnlijk een afleiding van de Friese vorm havela, die hoofd betekent. Betekenis Havela is, dat het een perceel is wat boven de omgeving uitsteekt.

Gezicht vanaf de Tjonger in de Haulerpolder

Deze verklaring lijkt aanvaardbaar, omdat het dorpsgebied van Haule aan de noord- en oostkant begrensd wordt door het veen dat vrij ontoegankelijk was, en aan de zuidkant door het laaggelegen stroomgebied van de Boven-Kuinder.

Dat veengebied was inderdaad weinig toegankelijk.
Peter van Thabor b.v. schreef dat in het begin van de 16e eeuw de Keizerlijke troepen de achtervolging van Groningers en Geldersen moesten staken, daar het veen aan de Drents-Friese grens “quat” was. De heer S. J. van der Molen karakteriseert het heide- en veengebied tussen de dorpen Een, Haule, Bakkeveen, Siegerswoude, Marum enz., in navolging van A. P. Driessen, als : “Een woest en onbewoond Veld, bestaande uit heide en veendobben”.
De plaatsen, waar men dit ontoegankelijke gebied kon oversteken werden dan ook al vrij spoedig beschermd, getuige ‘de in 1593 gestichte schansen Breeberg en Zwartendijk.

Zwartendijksterschans te Een-west

Toch moeten we concluderen, dat voor de kenners dit gebied vrij ongevaarlijk was. Men vond er een z.g. valkeniers hut, d.w.z. een hut waar de valkenjagers hun bedrijf uitoefenden.

Een mooi verhaal uit de Hepkema’s van 1902 over Gerben Wiebes die vroeger scheper was op Koudenburg en dan de valkenier hielp .

Deze bedrijvigheid is reeds van vrij oude datum.
De heer Van der Molen vermeldt: ,,Wij vonden namelijk een verklaring van de schulte van Norg uit 1750, dat voor hem was verschenen ,Willem Hoeks valkenier van Valkensweert, die betuigde ‘dat volgens een opgemaeckte verklaering nu al ses en dartigh jaer als valkenier hebbende geseten in een Hut op de Houwel” en dat hij ..twee Ooms had gehadt waer van de ene met naem Adriaan Hoeks vijf en vijftigh jaer en de laetste oom met naem Willem Hoeks vijf en viertigh jaer in de selve Hut als valkeniers hadden geseten”. Die uitgestrekte venen, begroeid met heide,

zijn voor het dorp uiteraard van waarde geweest. De schaapskudden zullen er hebben gegraasd, men zal er bijen hebben gehouden, de heidezoden zullen gebruikt zijn als dakbedekking en in de stallen, enz. Het gebied had derhalve toch wel duidelijk economische betekenis in de daaraan grenzende dorpen. In de Kroniek van Worp Tyaerda uit 1503 wordt gezegd, dat ,,omtrent Sinte Peter ende Paulus is dye feen begonnen toe branden opper Haula”. Deze brand heeft ,,bouen maeten groete schaede gedaen enden fene, int hollt ende rogge, want dye brand lang duerde”.

Maar al was het veen ,,quat” en het heidegebied weinig toegankelijk, toch zijn er tal wat kwesties geweest omtrent de grensbepaling tussen Friesland en Drenthe

De Boorn ook wel genoemd de ,,Zwarte Ryth” die ergens in dit veengebied zijn oorsprong moet hebben gehad, speelt daarin een rol. De juiste plaatsbepaling geeft evenwel problemen, hetgeen al blijkt uit het feit, dat A. P. Driessen in 1797 al schreef, ,,dat men over de ware plaats van de sogenaamde Swarte Ryte reeds voor meer dan een Eeuw selv bij het Huis de Nienoort in verwarring is geweest”.

We horen daarover meer in getuigenvenklaringen, in 1545 afgelegd in Groningen. Deze hebben betrekking, aldus de heer Van der Molen, ,,op de toestanden omstreeks 1500 (afschrift o.m. in Landdagstukken van 8 febr. 1735 ,,nopens de Limytscheidinge met Drenthe”, RA Leeuw.). De verklaringen komen er alle op neer ,,dat de Swarte Rijtt de Rechte Scheydinge is tussen de landen van Vredewold, Westvrieslandt, Hauwell en van der Drenthe”.

Bij een wolvenjacht hield men zich streng aan die scheiding, want toen onder het bestuur van grietman Oenkema van Vredewold, die van Vredewolt quamen ander Swarte Rijtte, wolden se neet verder”, terwijl ,,van de oldeste vresen (Friezen ) van Vredewolt de daer mode bij weren, staechten, dat daer de lam soheydinge was en wolden neet ouer de Swarte Rijtt wt hoer landts palen”. In dit eenzame gebied, hier en daar wat begroeid, kwamen derhalve wolven voor en kennelijk in zo groten getale, dat er in de 16e eeuw massale jachten op werden gehouden. Hieraan werd deel genomen door Vredewolders, Drenthen, Stelling- wervers, Opsterlanders en Smallingerlanders, al wilden de Vredewolders het bleek reeds  bij de Zwarte Riet gekomen ,,Wolff daer ouer niet vervolgen”. Maar daar stonden dan weer de Friezen klaar, die er ,,de jacht ontfingen und jaegden voordan” .

Die economische betekenis van dat veen- en heidegebied uit de periode voor de verveningen blijkt ook nog uit het feit, dat het bos, dat er blijkbaar voorkwam, van belang werd geacht. Van der Molen vermeldt namelijk, dat de crediteuren van wijlen Wigbolt van Ewsum met Kaspar van Ewsum een contract hadden gemaakt, volgens hetwelk hij ,,de Nienoorts veendiepen weder solde doen opgraven en met nootwendige verlaten verzorgen : (,,mits ’t holt darto nodig uijt ’t Hauweler bosch te mogen nemen)”. Maar hij kreeg niet de gelegenheid, omdat ,,de landen op de Haule met alle daar noch opstaande holt en afgehouwene bomen” onder de Friese jurisdictie vielen, terwijl hij bovendien ,,vanwegen zulker bomen afhouwinge” door het Hof van Friesland tot een boete was veroordeeld. Dit bos is uiteraard niet hetzelfde geweest als de huidige bossen.

De genoemde Wigbolt van Ewssum stond op 1 febr. 1553 zijn aandeel in bepaalde goederen af aan zijn broer Johan, waarvoor deze teruggeeft zijn aandeel in de Nienoord, het huis te Groningen en de goederen in Vredewold en ,,op de Hauwele”, met uitzondering echter van de venen aldaar. Daaraan werd dus toen al grote betekenis toegekend. 

Die betekenis bleek echter al vroeger. Van der Molen vermeldt een  oorkonde uit het begin van van de 14e eeuw, afkomstig uit het klooster Mariëngaarde bij Hallum, dat in Bakkeveen bezittingen had, en zo buurman werd van de Hauler boeren”. In dat stuk staat o.m., dat het dan duidelijk moge zijn ,,voor de tegenwoordige en de toekomstige mensen, dat toen de geestelijke broeders van de stichting van de Heilige Maria, die in ,,Backum” verblijven, en hun medeburgers aan beide zijden ter ene zijde (als de ene partij dus) het niet eens konden Worden met de burgers van Haule, die uit Stallingaware zijn, ter andere zijde, over de scheiding of verdeling van een wildernis of moeras, die ligt tussen degenen hiervoor ge- noemd” en dat het ,,tenslotte zo geregeld is, dat er tussen de beide koninklijke riviertjes de Bornd E  (de Boorn of het Ald-djip) en de Kunr E (de Kuinder of Tjonger) door precies en juist te meten het midden van het genoemde moeras zou worden gezocht en dat zij ten teken van de verdeling op die plaats door het doortrekken van een walletje een grens zouden hebben voor het bewerken van geslacht tot geslacht en dat de verdeling op deze wijze behoorlijk en redelijk gemaakt is”. Hier werd derhalve de grens tussen Haule en Bakkeveen vastgesteld.

Die grensbepaling heeft, zoals bleek een belangrijke rol gespeeld. Later is deze nauwkeuriger vastgesteld. In het proces-verbaal van grensbepaling van de ,,Grietenij Ooststellingwerf” van 16 oktober 1826 wordt de grens met Opsterland als volgt omschreven: ,,Vanaf de driehoekige paal (dat was het punt van samen komst van de gemeenten Schoterland, Opsterland en Ooststellingwerf) ,,de greppel in een oostelijke richting volgende tot nabij de Vaart van Donkerbroek waar een paal gevonden wordt en de Scheiding een noordelijke richting aanneemt op een andere Paal, van daar oostwaarts, Coupeerende de Vaart van Donkerbroek vervolgens langs eene greppel door de Heide en passeerende de Weg van Donkerbroek naar Duurswoude” …. via ,,het Oldleger waar een paal geplaatst is van daar de Oude Veen greppel in een oostelijke rigting en krombogtige loop volgende tot aan de Haulerwijk” …. ,,,langs een Goede Zigtbare Greppel passeerende de Secretaris Wijk en de Zelfde rigting voortgaande tot na bij het Huis genaamd het Punt alwaar de gemeente Norg een aanvang neemt”. Van Het Punt door een goed zichtbare greppel in zuidoostelijke richting door de heidevelden tot een poel, vanwaar de scheiding een zuidwestelijke richting krijgt opnieuw naar een paal. Hier ,,een weinig van rigting veranderend en waar de Maatschappij van Weldadigheid een aanvang neemt als behoorende tot de Gemeente Norg, Coupeerende het Zwarte Water en de weg van Veenhuizen naar de Haule” voortgaande tot de weg van Veenhuizen naar Oosterwolde …. ”

Haule – of de Houwel, zoals de Stellingwervers zeggen  was en is een boerendorp Volgens het Cohier der Stemmen van 1640 waren er 20 stemdragende boerderijen. Eén daarvan behoorde toe aan Hendrick toe Claisinga. De nummers 11, 15, 16, 18, 19 en 20 waren in eigendom bij Jonker Willem van Ewsum. Dat geslacht blijkt echter in 1558 al eigendommen in onze omgeving te hebben gehad. Een scheidacte van 24 september van dat jaar tussen de gebroeders Johan, Christoffer en Wigbolt handelt o.m. over de venen onder Haule en er wordt gesproken over een voormalige ,,scheydinge vnd verdraegen vander haule vnd Vredewolt opge- rijchtet” en over alle die veenen thoe Veenhuesen vnd opder haule gelegene op vnd vuijtgaende gelick de veenen aldaer gelegen streckende zynn”. Wat het laatste betreft, de boerderijen van Haule reikten in het algemeen inderdaad van de Tjonger in het zuiden tot de scheiding, die door het veen was getrokken, in het noorden. Dit blijkt b.v., als Geert Jans en Elijsabeth zijn vrouw, op 1 mei 1575 aan Wigbolt enig veen, gelegen op de Haule, verkopen, alsmede ,,vier roden landts” aldaar. Het verkochte loopt namelijk ,,vpt noerde inde veen scheydinge”.

 In 1698 blijken de eigendommen van Jonker Willem van Ewsum in handen te zijn van ,,De Welgeboren Heer (en) Nienoord. Hier zien we de relatie met het geslacht van Ewsum en Huize Nienoond. Tot dit bezit behoorde o.a. de hoeve, aangeduid nr. 20. Dat was de meest oostelijke boerderij, die al sinds eeuwen bekend stond als Koldenburg of Koldenborg. Die er nu komt ziet in de top van de voorgevel in muurankers het jaartal 1748 staan, terwijl op een steen naast het erf de naam Tonckenshoeve staat. In de 18e eeuw behoorde Koudenburg ,,met alle de velden en veenen van hier oostwaerts tot aan Drenth” aan de oud-Grietman van Opsterland, Augustinus Lycklama á Nijeholt. Koldenburg is derhalve eeuwenlang in handen van het grootgrondbezit geweest. Naar de boerderij gaat een brede oprijlaan. Eens ging hier alle verkeer langs in de richting Veenhuizen. Op een oude kaart staat hierbij : ,,Dit by ouds de wegh geweest nae Drenth”.

Op 22 december 1882 wordt de zathe Koudenburg geveild. De grootte is dan 200 ha. Op 12 januari 1912 vond plaats de provisionele verkoop van een zathe en landen te Haule, genaamd ,,Koudenburg nu Tonckenshoeve”, groot 30.35.70 ha, alsmede afzonderlijk bossen en heideveld te Haule, samen groot 12703.75 ha. Het gebied, dat thans als Koudenburg bekend staat, behoorde toen wel tot de boerderij.

Ook de Pastorie had een boerderij in eigendom. De zgn. ,,pastorije-plaats” werd aangeduid met nr. 17. Het woonhuis van de pastoor van Haule was tegenover de kerk gelegen. Deze boerderij is op 27 oktober 1903 verkocht. De verkoopboekjes kondigden de boerderij aan als ,,zathe en landen, waarvan de huizinge is afgebrand, aan weerszijden van de straatweg bij de kerk te Haule ,,de Weeme” genaamd. De huidige kerk is gebouwd in 1854 en ingewijd de 18e november 1855. Op de toren prijkt niet de traditionele haan, maar, evenals in Makkinga, het saksische paard. In de toren hangt de klok waarop staat, dat ze is gegoten ten tijde, dat J. A. Willinge grietman was van Ooststellingwerf en Th. J. v. d. Leij, K. S. Hof- stee en E. M. ten Hoor kerkvoogden te Haule waren. Anno 1830. Vroeger waren er twee klokken, die in een klokhuis hingen. Op een steen van de kerk staat: ,,1854 den 20 Augustus is van deze kerk de eerste steen gelegd door de H. H. Jhr. Mr. G. W. Lycklama á Nijeholt, burge- meester, B. A. Prakken en G. Attema, Wethouders van Ooststellingwerf. Voltooid en ingewijd den 18 November 1855 door A. N. B. Huizinga v.d.m. te Donker- broek en Hau1e”. Op een andere steen staat: ,,1854. Dit Godshuis is herbouwd onder bestuur van de Kerkvoogden Alb. K. Hofstee, administrateur, E. M. ten Hoor (overleden 22 Augustus), H. K. Bosma, F. J. Stelling, H. J. Noorman Architect”. .  Wanneer de eerste kerk is gesticht is niet bekend, maar in 1328 was Haule al een afzonderlijk kerkdorp. In 1542 werd opdracht gegeven alle kerkegoederen op te geven. A1 deze opgaven zijn verzameld in de zgn. Benificiaalboeken. Over Haule vinden wij daarin het volgende vermeld :

,,Wij ingesetene op ter Haule, myt saempt dye gemeene meente aldaer, Claes Egbes, nu tertyt Stellinck op ter Haule ende de Wolden, Fogden, aengaende rycke ende gelycke doen condich, vermits desen onsen ceurbrieff, dewelcke Heer Lub- bert geresigneert heeft, achte daegen voer alder Godes Heiligen. Ten Eersten dat Pastoers eruc met huys, hoff ende heuren annexe mit twee dachmadt hooylandts, gelegen toe Oisterwolde by dat kerkpat; noch een madt hoylandes op hillige- maet,zonder voerweyde ende naeweyde; noch in Claes landt vyer roeden hoy- landts; ende in Johan Michiels lant iiiy roeden hoylandts, ende in Roeloffs landt drye roeden hoylandts. Item, dit zyn die geltrenten: Jan Wyberst stede 2 carolus guldens, den dach te betalen tot Ste Jans Midtsomer; noch Jan Bernts stede, anderhalff philippus gulden of anderhalff mudde roggen; noch deselue stede acht stuurs tot Ste Johannes Midtsomer; noch Marten Foppens stede vyff ende twintich stuurs Ste Johannes Midtsomer ; noch Claes Eghberts erue, daer Abel Brals op woont, twee keysersguldens toe Ste Marten te betalen ; noch een Philippus gulden, ouer arue, daer J an Hendrricx ende Jan Deenys op wonen ; noch een Philippus gulden op Johan Gerres ende Grete Ruytenbors woent, den dach van betalinge Ste Jan Midtsomer; noch een Philippus gulden dewelcke Jan Wybes heeft op syn lant toe Ste Andries te betalen; noch Johan Wybens dardehalue Phi- lippus gulden, den dach van betalinghe toe Meye ; noch ouer dach van betalinghe tot Ste Marten; noch ouer Eghbert  Jans erue dardehalue Philippus guldens jaer- lycxe renten, dach van betalinghe Ste Lambert ; noch zes ende vyftich Vleemschen van lantrenten, daer de Pastoer de hoylanden selffs van gebruyckt, van de op- landen, dach te betalen tot Sinct Peter.

Item, XXI steden, yder een keyeschepel rogghe jaerlycx toe Ste Peter; ende Marten stede een kees halue mudde of een halue Philippus gulden. Block of text, XXI steden yder vyer bollen des jaers, een yder bolle twee stuuers ende jaertyden vyer stuuers, van olden dooden ende de achterdaden van olden dooden, twee keysers gulden, ende tusschen veerthyen of achtyen jaeren halff achterdaeden, de onjarige kinderen twee Vleemschen, die aen de Pastoer ende d’ ander de Pa- troen; oeok de boeckinge buyten Carspels; noch ouer Jan Garres ende Grete eruen een Philippus gulden,de dach van betalinghe translatio Martini. Hyer en tegens zal ons die Pastoor Goodes woort leeren oprechtelycken ende van quaden straffen; ende ytlicke syn carrecht (is kerkrecht) doen, hy sy jongh oft oldt, die ghenhe die op de Haule woenen, naer ordinantie der hilliger kercken als hy hoert ; alsoe verre als daer enyge onwillich is, zoe mach de Pastoer hem met de stellinck van stonden aen affrechten, al dinck sonder arch”.

In het midden van de 18de eeuw vond er in het noordelijke dorpsgebied een kentering plaats door de verveningen. De Drachtster Compagnie ging daar vanaf 1756 de Haulerwijkstervaart graven. Aan die vaart groeide een nieuwe, anders geaarde nederzetting die zich als dorp losmaakte van Haule. Later zou het westelijke gedeelte van Haulerwijk zich als dorp Waskemeer verzelfstandigen. Het eerste is dus een kind, het andere een kleinkind van Haule. Het had geen invloed op Haule zelf. Dat bleef een langgerekte agrarische nederzetting. In 1788 wordt gemeld: ‘De huizen liggen meest ten Westen der Kerk, en aan beide zyden van dien weg, in ’t geboomte op de bouwlanden. Voorts heeft dit Dorp, in ’t Noorden, eene zeer groote uitgestrektheid van heide velden en hoog veen.’ De bebouwing met boerderijen en landarbeidershuizen langs de Bovenweg, Zwetteweg en Dorpsstraat verdichtte pas vanaf het einde van de 19de eeuw. Op de grietenijkaart van Ooststellingwerf in de atlas van Eekhoff (1849) is aan weerszijden van de weg nog zeer dunne bebouwing en liggen ten noorden van de landbouwpercelen uitgestrekte heidevelden. Die zijn geleidelijk ontgonnen, maar er zijn op het Haulerveld ook uitgestrekte bospercelen, waaronder het Blauwe Bosch aangeplant waartussen heidevelden en enkele poelen zijn gehandhaafd.

Het dorp is nog in discussie geweest toen er plannen bestonden spoorlijnen naar het noorden aan te leggen.

Zouden die plannen, waarop we hier doelen, zijn verwezenlijkt, dan zou dat voor het dorp van uitzonderlijke betekenis zijn ge- weest. In april 1855 publiceert het lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, Mr. L. Oldenhuis Gratama, zijn ,,Bedenkingen over de rigting van den spoorweg in Friesland, Groningen en Drenthe”. Hij vermeldt daarin, dat bij besluit van 24 maart 1855 voorlopig concessie was verleend aan de heren C. S. Sixma baron van Heemstra c.s. tot aanleg en exploitatie van een spoorweg van Harlingen ,,over of langs Franeker, Leeuwarden, Meppel, Zwolle, Almelo tot de Hannoversche grenzen in de rigting van Rheine met eene lijn van Leeuwarden naar Groningen, met toekenning van voorkeur voor den aanleg van een spoorweg van Groningen naar de Hannoversche grenzen in in de rigting van Leer”. De heer Oldenhuis Gra- tama heeft bezwaar tegen het tracé van deze spoorlijn, vooral omdat ,,Assen en grootendeels Drenthe worden voorbijgegaan”. En hij komt dan met het volgende voorstel. ,,De lijn moet loopen van Meppel noordwaarts op in eene eenigszins oostelijke rigting naar het middenpunt van eene denkbeeldige lijn getrokken uit de westelijke kust van Friesland bij het dorp Makkum naar de oostelijke grens des Rijks bij de vesting Bourtange, welk middenpunt ongeveer valt onder het Friesche dorp Haule.

De spoorweg van Meppel naar Leeuwarden en Harlingen en Groningen gaat dan in den form van eene eenigszins naar de rechterhand overhellende Y, waar Leeuwarden en Groningen bovenaan en Meppel onderaan liggen, en waarvan het mid- delpunt valt ongeveer te Haule”. Assen zou met Haule verbonden kunnen worden door een ,,ijzeren spoor, waarop de wagons tot aan den trein door paarden worden voortgetrokken en dan aangehaakt of op eenige andere wijze”. Het voorgesteide tracé verdient naar zijn mening de voorkeur, omdat ,,bijna alle deelen des Rijks in de drie provincien” evenver van de spoorweg zijn gelegen. Hij heeft het met de passer uitgemeten en komt tot de conclusie dat er geen beter middelpunt dan Haule kan worden gevonden. Als belangrijkste argument om de spoorlijn aan te leggen volgens het door hem voorgestelde tracé is, dat er naar zijn berekening, die alléén bewerkstelligd is met den passer op de gewone kaarten ruim twee uur spoor zoo niet meer uitgewonnen” wordt.

Zijn berekening ziet er als volgt uit :
Van Meppel tot Leeuwarden hemelsbreedte of natuurlijke afstand, uren gaans 13
Van Leeuwarden tot Groningen 10
Te zamen 23

Van Meppel tot Haule is 8
Van Haule tot Leeuwarden is 7
Van Haule tot Groningen is 6
Tesamen21

Verschil voordeelig 2 uren gaans”.

In juli 1914 bestonden er plannen tot aanleg van een tramlijn van Oosterwolde over Fochteloo, Haule, Haulerwijk en Zevenhuizen naar Leek. Het leek er toen op dat de plannen binnenkort in uitvoering zouden komen. In Haule is echter geen stationsrestauratie of zelfs maar een tramhalte gekomen.

Er is ook een plan geweest om bij Haule langs een der grote scheepvaartver- bindingen tussen Friesland en Drenthe te maken. Als Gedeputeerde Staten in 1891 aan de Staten van Friesland voorstellen de vaarten tussen Drachten en Veenhuizen over te nemen, wordt er tevens gesproken over de aanleg van een kanaal tussen de Kolonievaart en de Appelschastervaart.

 Dit kanaal, lang 8984 m, breed 7,5 in en diep 1,80 m, zou langs de Fenne- en Haulerpoldervaarten moeten lopen om bij de Tjongerduiker in de Appelschaster- vaart te vallen. Tot uitvoering is het niet gekomen, omdat het provinciaal bestuur er op goede gronden weinig voor voelde.

In dit kader nog enkele opmerkingen omtrent de wegverbindingen. De kaart van Schotanus á Sterringa uit 1685 geeft de volgende wegen aan, die van Haule naar Donkerbroek, welke in oostelijke richting over de Drentse grens gaat, die naar Oosterwolde via Lohuis en Weper en die langs de schans Breeberg. In 1860 is aangelegd de Weg van het huidige Koudenburg naar Haulerwijk, terwijl het jaar daarop de zgn. Schansdijk in rijdbare staat werd gebracht. In 1880 werd de weg van Donkerbroek verhard en in 1938 is deze verbeterd in de staat, waarin die zich nu bevindt. In de jaren 1895 en volgende is de kunstweg van Haule naar Oosterwolde aangelegd. Op 24 oktober 1895 was men gevorderd tot het Haulerbrugje. De macadam werd toen langs de Boven-Kuinder aangevoerd. Maar Haule is moederdorp van twee andere OoststellingWerfse dorpen, t.w. Waskemeer en Haulerwijk. En zoals zo vaak gebeurt zijn de dochters de moeder boven het hoofd gegroeid. Aanvankelijk was er slechts sprake van één Haulerwijk, verdeeld in een beneden en boven. We zien deze ontwikkeling uit de bevolkingscijfers. Haule, maar dan het dorp alleen telde in 1840 142 inwoners; in 1870 was dat 303 en in 1901 verder gegroeid tot 382. Haulerwijk, dat is dus in hedendaagse termen Waskemeer plus Haulerwijk, had in 1815 rond 340 inwoners ; in 1856 was dat 1631 en in 1875 iets teruggelopen tot 1521.

Kaart van Schotanus uit 1685

Bron; “Notities uit de Geschiedenis van de Oostellingwerfse dorpen” geschreven door Dr. T.H. Oosterwijk.
Met toestemming van de uitgever “De Stellingwarver Schrieversronte” geplaatst.